i
Pastoor J. Steenvoorden: 'Annotaties van de kerken in de Haarlemmermeerpolder vanaf derzelver oorsprong'
Opmerking: Met de pen bijgeschreven: Geschrift van Pastoor Steenvoorden.
(Transcriptie door pastoor P.F.W. Soepnel, van 18 handgeschreven pagina's (f.1 t/m f.18) van de memoires van pastoor J. Steenvoorden.
De tekst van de transcriptie is, voor de leesbaarheid op een enkele komma na, ongewijzigd overgenomen en door mij van verklarende voetnoten voorzien.)
Nadat de droogmaking der Haarlemmermeer voltooid was en zich reeds vele bewoners daarin begonnen hunne woningen te vestigen, onder welke zich ook een niet gering aantal katholieken bevonden, werden er door Zijne Hoogwaardigheid Franciscus Jacobus van Vree, bisschop van Haarlem, pogingen aangewend om in de ... [religieuze?] behoeften te voorzien, welke niet zelden zoowel door de verre afstand der kerken buiten de Haarlemmermeerpolder gelegen, als door de ongangbaarheid der wegen buiten de mogelijkheid waren om hunne godsdienstige plichten te onderhouden; dat hiervan het zeer natuurlijke maar niet minder verderfelijke gevolg was, dat vele der bewoners der Haarlemmermeerpolder verflaauwden in hun geloof zal wel niet behoeven gezegd te worden, vooral wanneer men er bij in aanmerking neemt, dat er van de zijden van verschillende genootschappen zooals unitas [1] en Philacterion [2] en meerdere anderen, waardoor het stervende en zich immermeer in secte verwarrende Protestantismus zich nog trachtte staande te houden, verschillende zoogenaamde zendelingen uitstuurde welke gewapend met dweepzieke ijver, tractaatjes, en geld, het verflaauwde geloof der bewoners dezer plaats den laatsten slag zochten toe te brengen en in de dwaling mede te slepen, gelukkig evenwel gode zij dank voor leidden hunne pogingen over het algemeen tot geen ander gevolg dan tot vruchteloze vermoeijenis en geldverspilling.
[1] Wikipedia: De Evangelische Broedergemeente (Unitas Fratrum), waarvan de leden ook wel de hernhutters of de Moravische broeders worden genoemd, zijn een piëtistische opwekkingsbeweging daterend uit de eerste helft van de 18e eeuw.
[2] Wikipedia: In de negentiende eeuw was 'Phylacterion' de naam van een protestants genootschap dat tot doel had de Rooms-Katholieke Kerk uit het maatschappelijke en politieke leven in Nederland te weren.
Deze toestand duurde voort tot het jaar 1855, waarin Zijne Hoogwaardigheid de Bisschop voornoemd, mij Joannes Steenvoorden R.K. Pr. en deservitor [3] in de R.K. gemeente Beemster Prov. Noord-holland op den 3 december benoemde en belaste met de zorg {f.2} der bewoners van de Haarlemmermeerpolder in dat gedeelte wat de grootste behoefte had, namelijk vanaf het macine de Lijnden tot aan de Bennebroekerdwarsweg, alwaar door de Heere H.H. van Dam wonende te Rotterdam, welke vele bunders land in de Haarlemmermeerpolder aangekocht had, eene loods of houten schuur gebouwd was, welke hij ofschoon Protestant, met de grootste welwillendheid uit eige beweging zoowel aan Roomsch Katholieken als aan Protestanten afstond ter beoefening hunner godsdienst [4].
[3] Deservitor: geestelijke die aan het hoofd staat van een hulpkerk, bedienaar van de parochie, waarnemend pastoor.
[4] H.H. van Dam heeft een groot aantal bunders in de Haarlemmermeer gekocht waaronder kavel MM 1 aan de Hoofdweg, hoek Bennebroekerweg, de plaats waar de kerk gebouwd is. H.H. van Dam, die Protestant was, is geen familie van Johannis Steenvoorden.
In deze houten schuur werd door eene Commissie van Protestanten welke zich belast had met de verzorging der belangens hunner gezindheid eene vloer gelegd en stoelen en banken geplaatst, waarvan het gebruik tegen betaling der catholieken werd afgestaan. Wij zelf moesten op eigen kosten door deze loods een houten schot plaatsen met schuifdeuren achter het welk het altaar geplaatst was, terwijl er tevens een plaats was afgesch... [afgeschermd?] waar de gelovige tot het H. Sacrament der biecht konden naderen. Bij de aanvang van de godsdienstoefening werden deze deuren geopend en na het eindigen derzelve gesloten opdat zulks niet strekken mogt tot een voorwerp van bespotting van hen, welke steeds de spot drijven met met datgene wat ze niet kennen.
In dit gebouw moesten wij, wilden wij eenig nut uit het welwillend aanbod van den Heer H.H. van Dam hebben, zoowel gedurende het winter als zomerjaargetijde het Heilig offer der mis te negen uren beginnen en reeds ten tien uren geëindigd hebben, om niet ter stond en herhaaldelijk klachten eener minder liberale Commissie van Protestanten te hooren. Dat dit hen zoo hinderlijk was, ofschoon de ware reden waarschijnlijk was, dat zij dan gedwongen waren te zien hoe de Catholieke godsdienst vruchtbaarder was dan het Protestantismus, wijl zij dan ter hunne beschaming moesten zien hoe verre het getal der katholieken, hetwelk De H. mis had bijgewoond, dat der Protestanten overtrof, welke zich gewaardigde hunne zoogenaamde godsdienstoefeningen bij te wonen. Dit kwam dan ... al nog duidelijker uit, wanneer de weg moeielijker was.
Het was in deze noodkerk dat ik op 23 december van het jaar 1856 (bijgeschreven: moet bepaald zijn 1855, P. Soepnel) [5], zijn de de vierde zondag van den Advent voor het eerst het Heilig offer der mis opdroeg, ofschoon het getal der aanwezige nog gering was, eerstens {f.3} omdat het niet genoeg bekend geworden was dat zulks geschieden zoude en ten tweede omdat het juist dooijend weder was en daardoor de weg zeer slecht. Het getal bedroeg dan ook maar ... doch overtrof dat der protestanten nog ver ... er van hen slechts 6 hunne godsdienstoefening bijwoonden, de voorzanger en Heer Predikant er buiten gerekend. Deze man vond zeker nimmer zijne zoogenaamde ijver minder beloond dan op dzen dag. Immers per spoorbaan aan het station Vogelenzang aangekomen werd hij vandaar afgehaald door den koetsier van den Baron Verschuur om zoo verder gebragt te worden naar de zoogenaamde kerk. Doch allerwaarschijnlijkst geviel deze het weder slecht en wat koud, zoodat hem de lust ontbrak om Mijnheer den predikant terplaatsen te brengen. Hij verzocht hem teminste een klein gedeelte der meerweg te hebben afgelegd vanuit het rijtuig te stappen en verder de weg te voet af te leggen onder krachtige bevestiging dat zoo hij verder ging de paarden ontwijfelbaar zoude vallen en het voertuig zoude breken, want het ijsselde sterk. De Heer Predikant ;s mans woord gelovende stapte derhalve uit het rijtuig en kwam na een lastige weg te hebben afgelegd stijf van ijs ter plaatse aan en ging alvorens het gestoelte der leugentaal te beklimmen zich eerst ontdooijen in een zoogenaamde ark of schout [schuit?] of kroeg, doch altijd drijvend om de plaatsen te bezoeken waar de meeste arbeiders gevonden werden ten einde in hunne gewone genever dorst te kunnen voorzien.
[5] Pastoor P. Soepnel was van 1909 tot 1929 de tiende pastoor van de Joannes de Doperkerk te Hoofddorp.
Van dezen dag af droeg ik steeds op alle zon en feestdagen van verplichting om de H. Mis bij te wonen aldaar het H. offer op. Voor de eerste maal had ik alle ornamenten daartoe benoodigd ter leen ontvangen van den Eerwaarden Heer A. van der Weiden, Pastoor der S. bavo's Kerk te Berkenroden, wijl er volstrekt niets van dit alles aanwezig was. Ik werd evenwel tot de aankoop der eerste behoeften allerweldadigst bijgestaan door vele liefdadige menschen uit de Rooms Katholiek Gemeente Beemster, van waar ik werd beroepen door Zijne Hoogwaardigheid de Bisschop. Zij toch gaven eene niet onbelangrijke som van fl. 412,- tot aankoop van dit alles.
{f.4} Zooals zich zeer gemakkelijk laat begrijpen was er in deze noodkerk volstrekt geene woning te vinden zelfs niet op eenige afstand zoodat ik genoodzaakt was om gedurende eenigen tijd mijne intrek te nemen bij eener mijner bloedverwanten G. van der Hulst, wed. van Theodorus Steenbergen [6] onder Heemsteden op de hofstede Ipenroden [7] alwaar ik verbleef van af den 12 december tot den 28 december [1855] en toen besloot ik ten einde meer in de behoeften der bewoners te kunnen voorzien om in de plaats zelve waar dan ook eene wooning te zoeken. Ik werd evenwel in mijn besluit alspoedig zeer welwillend tegemoet gekomen door den Heere Henricus Verdegaal [8], wonende in de Vogelenzang, welke mij aanbood om op eene boerenhofstede hem in de Haarlemmermeerpolder toebehoorende te wonen, en wel zonder daarvoor iets te betalen.
[6] Gerarda van der Hulst, weduwe van Theodorus (Dirk) Steenvoorden was de tante van Johannis Steenvoorden. Dirk Steenvoorden en Willem Steenvoorden, de vader van Johannis, waren broers. Willem Steenvoorden is getrouwd met Maria van der Hulst. Maria van der Hulst en Gerarda van der Hulst waren zussen. Als Johannis zegt dat hij onderdak zoekt bij 'eene mijner bloedverwanten' is dat een understatement.
[7] Dirk Steenvoorden was tot zijn overlijden in 1852, samen met zijn vrouw Gerarda van der Hulst, landbouwer op de hofstede van het buitenhuis Ipenrode. Vier van hun acht kinderen zijn daar geboren. Na het overlijden van Dirk (Theodorus) bleef zijn vrouw Gerarda landbouwster en veehoudster op Ipenrode tot na 1868. Johannis verblijft bij haar enkele dagen in december 1855.
[8] H. Verdegaal had kavel EE 4 gekocht van P. Kerkvliet, de kavel waar hofstede Rijkstee op stond. Hendrik Verdegaal was getrouwd met Catharina van de Hulst, een nicht van Johannis Steenvoorden.
Deze boerenhofstede was gelegen aan de Sloterweg, afdeling Rijk, sectie EE en genaamd Rijkstee [9]. Aldaar had ik twee kamers ter mijner beschikking, de eene ter woning en de andere ter opdragt van het H. Offer der mis gedurende de dagen der week, wijl ik van Hoogwaardigheid den Bisschop verlof had bekomen om 'in loco non sacro' [10] het H. offer op te dragen en daar was tevens gedurende de week gelegenheid om te biechten en het H. Sacrament des altaars te ontvangen. Het overige gedeelte van het huis was door de bedrijfsboer [11] des Heeren Verdegaals bewoond. Deze woning was evenwel op zeer verre afstand van de zoogenaamde 'noodkerk' verwijderd, namelijk 10.000 ellen zijnde zoo ongeveer twee uren gaans. En toch was het niet mogelijk ergens meer nabij eene ook slechts eenigszins geschikte woning te vinden, daar het meerendeel nog onbebouwd was en de eerste bewoners in strooijen hutten tot op zekere hoogten met klei bedekt huisvesting hadden gezocht.
[9] De hofstede Rijkstee, waar Johannis Steenvoorden twee kamers mocht gebruiken, is voor 1900 afgebroken. In 1900 is de huidige hofstede Rijkstee gebouwd naast de fundamenten van de oorspronkelijke hofstede waar Steenvoorden verbleef.
[10] In loco non sacro: Op een niet heilige/gewijde plaats. De H. Mis werd opgedragen in een huis in plaats van in een geconsacreerde kerk.
[11] Steenvoorden spreekt hier over de 'bedrijfsboer' op Rijkstee, maar het was niet zomaar een bedrijfsboer, maar familie van hem waar hij verbleef: bij zijn neef Johannes van der Hulst.
{f.5} Terwijl daarbinnen hunne legersteden immer bereid lagen, wel te verstaan van dezelfde stoffen namelijk stroo op de grond uitgespreid, terwijl in het middepunt dezer strooijen hut, gewonelijk 'keet' genoemd, een turfvuur brandde ter bereiding hunner spijze en zoo mogelijk ter vermindering der strenge koude welke er met de bewoners gedurende het jaargetijde steeds huisveste. Schoorstenen waren in dit soort van woning ongekend en de rook moest zich eene uitgang zoeken door het dak dat alweder van strooij was. Ik zag mij derhalve verpligt om in deze woning [12], ofschoon zeer verre van de noodkerk verwijderd, te gaan wonen wilde ik niet geheel gedwongen zijn om geheel buiten de haarlemmermeerpolder elders te huisvesten. Het was evenwel niet zoozeer de afstand als de ongangbaarheid der weg welke het mij niet zelden allermoeijelijks, ja bijna onmogelijk, maakte om des zondags en de feestdagen aldaar het H. offer op te dragen. Alleenlijk was dit nog te paard doenlijk, zoodat ik dan ook steeds te paard met hooge laarzen aan de voeten en Gutta Perga jas [13] tot overkleeding mij derwaarts begaf, terwijl mijn hoed of hoofddeksel gedurende het winterjaargetijde glad leder was. En daar deze noodkerk in het midden van de Haarlemmermeer stond en geheel onbewoond was zoo moest ik telkenmale als ik mij derwaarts begaf alles wat tot de opdragt van het H. offer der mis noodig was derwaarts medevoeren om het zelve na het eindigen daarvan ook weder huiswaarts te brengen. Ik had daartoe twee lederen koffertjes aangeschaft, groot genoeg om kelk, ampullen, schel, kaarsendomper, twee mandfleschjes en houdende wijn en water voor het H. offer, hostiesdoos en alba, casula, dwalen voor den altaar etc. etc., in een woord alle benoodigde zaken te bevatte [14]. Deze werd met riemen aan het zadel vastgegespt en hingen aan beide zijden van den hals van het paard. Mijn ontbijt nam ik ook steeds met mij, om na het eindigen des offers te kunnen gebruiken [15] en wel droog omdat ik gedurende de winter niet genoegzaam voor de vorst kon bewaren en zelfs gedwongen was van de wijn en het water in de mandfleschjes in mijne zak te houden tot op het oogenblik dat de H. mis begon om hieraan van de weinige warmte welke ik dikwijls zelfs maar had nog iets {f.6} mede te deeln, wijl dit in ieder ander geval ontwijfelbaar zouden bevroren zijn zoo gedurende den langen tijd dat ik onder de weg was als tijdens ik mij bezig hield met het hooren der biecht en de bereiding des altaars. Dit een en ander toch behoorde alles tot mijne uitgebreide werkkring.
[12] Hiermee wordt de eerste hofstede Rijkstee bedoeld.
[13] Wikipedia: Guttapercha is een product dat wordt verkregen uit het melksap van guttaperchabomen (geslacht Palaquium, familie Sapotaceae) uit Indonesië, bestaande uit poly-trans-isopreen. Het lijkt enigszins op rubber, maar is harder.
[14] Dit zijn de spullen en paramenten die gebruikt worden voor het aankleden van het altaar en die gebruikt worden tijdens de mis. Ampullen voor wijn en water voor de handwassing, schel (=bel), alba/albe is het witte priesterkleed, casula is kazuivel, opperkleed. De dwalen zijn de kleden die het altaar bedekken, meestal met een kruis er op aangebracht (borduurwerk).
[15] Om de communie, de hostie, te mogen ontvangen diende men - minstens een uur - nuchter te zijn. Gebruikelijk was om tot het ontvangen van de hostie geheel nuchter te zijn, dus niet ontbeten te hebben.
Ik mag niet verder gaan alvorens ik eenige beschrijving geef van het model der kerk zelve. Welke zeker in niets zoo goed voldeed aan de bestaande behoeften dan door hare omvang, groot genoeg zeker om 600 a 700 menschen te bergen. Evenwel gedurende het somerjaargetijden vooral tijde der oogst schoot ook hare uitgebreidheid nog te kort en moesten er zich nog eenige ... om buiten een staanplaats zich toe te eigenen. Het getal katholieken bedroeg reeds bij mijne aankomst 1118, doch alle aan de buitenzijde wonende begaf zich steeds naar de naastbij gelegene kerken.
Gelijk reeds boven beschreef was de kerk een houten loods of schuur, doch ongelukkig niet van de beste soort, met pannen gedekt waaraan men evenwel geen kalk verspilt had, of om het juister te zeggen, volstrekt niet gebruikt had. De pannen zelven lagen er namelijk ordeloos op, zoodat men zich geene moeite behoefde te doen om op alle talloze plaatsen voor dezelve de schoone hemel te aanschouwen. Het was als hadden de werklieden gevreesd, dat het ons daarbinnen aan frischen lucht en licht zoude ontbreken en derhalve nog hadden gepoogt om het ons van boven te bezorgen. In dit geval tenminste beantwoordde het dak zeer goed aan hunne verwachting en mogt er al iets aan hebben ontbroken de brede gapingen welke tusschen de planken aan de zijbetimmering vertoonde zoude gemakkelijk het tekort hebben aangevuld. vandaar gebeurde het meermale, dat hagelstenen en sneeuwvlokken in al hunne frischheid daarbinnen drongen als om ons te overtuigen zonder hen evenwel betwijfelt te hebben dat wij daarbinne niet buiten hun bereik waren.
Aan de zuid oost zijden stond het altaar zijnde een houten tafel met een geschilderd antipendium [16]. het buitenbeschot was daar bekleed met witte katoen. aan de eene zijde van het selve was het zoogenaamde {f. 7} was het zoogenaamde sacristij afgezet met ruime planken die altijd de schaaf hadden ontweken. Het inwendige was ook zeer eenvoudig en was een ledig vierkant waarin men nimmer behoefte te vrezen dat men zich aan iets zoude stootten of dat men iets omver zoude lopen, want er was noch stoel noch tafel noch kast en een ... niets in. aan de andere zijde was de biechtkamer van dezelfden hout en omvang, alleen met dit verschil, dat er een stoel stond en een knielbankje.
[16] Antipendium = antependium. Wikipedia: Het antependium is de bekleding aan de voorkant van een altaar of een kansel in de vorm van stof, hout of edelmetaal. Als een stoffen antependium wordt gebruikt, dan wordt dit voorzien van de van toepassing zijnde liturgische kleuren. De kazuifel en stola van de priester is dan ook overeenkomstig aangepast.
Voor het altaar bevonden zich twee groote schuifdeuren, die geopend en gesloten werden naargelang de H. mis begon of geeindigd was. Dan stonden er twee rijen banken en eindelijk eenige stoelen zoo dat men kwam aan een lezenaar bestemd om den voorzanger te dienen in de uitvoering zijns werks. Daarop lag des zondags een colossale bijbel waarachter de heer voorzanger bijna geheel verdween. Hij stond naar de hoorders of medezangers gekeerd en met de rug naar den eerwaarde heer predikant, terwijl het gestoelte van deze onmedelijk achter de lezenaar des voorzangers geplaatst was.
En eindelijk kwam na eenige tijd nog een nieuw meubelement, nieuwe verfraaijing aan dit zoo schone gebouw bijzetten. Namelijk eenige schoolbanken voor kinderen, wijl de eerste kerk in de Haarlemmermeerkerk ook de eer genoot om gedurende de week de eerste school te zijn. In de hoek ten noorden was een soort kamertje afgetimmerd, het welk tot receptiekamer diende van mijnheer Predikant, het meubelement daarvan was eenvoudig maar doeltreffend. een spiegel en tafel en een paar stoelen.
Het was naar deze kerk dat ik mij reeds in de vroege morgen door de duisternis de weg moest zoeken om tijdig genoeg daar te zijn tot het hooren der biecht en het in gereedheid brengen van het altaar. Want de de geheel afstand van twee uren moest bijna geheel stapvoets afgelegd, zoo ongangbaar was de weg. Wijl het paard langs geheel einde der weg er tot de knieen in zakte. Ja somtijds tot de buik toe, zoodat men ... in groot gevaar verkeerde van met het paard in het slijk te vallen en vertrapt te worden. Dientengevolge had ik één en een half uur noodig om te paard van mijne woning ter plaatsen te kunnen komen om dan verder alles in gereedheid {f.8} te brengen. Zulks duurde voort vanaf den 28 december 1855, dat ik mijnen trek genomen had op den woning 'Rijkstee' van den Heer H. Verdegaal tot aan de maand maart van 1856 toe. Wanneer de wegen een weinig geschikter werden, zoodat ofschoon de afstand dezelfde bleef deze tenminste in minder tijdsruimte kon worden afgelegd.
In deze zelfde maand werd ook ons het gebruik dezer schuur of loods ontzegt tegen primo octobris 1856 [01-10-1856]. Door de Heer W. van dam, zoon van den heer H.H. van Dam, welke laatste onder curatele gesteld was, terwijl de eerste tot curator benoemd was, zoodat wij ons verpligt zagen om naar eene plaats ter bouwing eener noodkerk uit te zien en wijl het in het plan van zijne Hoogwaardigheid den Bisschop van Haarlem viel om drie parochies en dus drie kerken in de Haarlemmermeerpolder te vestigen. Namelijk een kerk aan het dorp aan de Venneperweg, welker parochie zich uitstrekte over de uitgestrektheid binnen de ringvaart vanaf het machine Leegwater tot aan de Bennebroekerdwarsweg. Eene tweede parochie voor de uitgestrektheid vanaf de Bennebroekerdwarsweg tot de vijfhuizwerdwarsweg, welker kerk op het dorp aan de kruisvaart zijn zouden en eindelijk een derde parochie vanaf de Vijfhuizerdwarsweg tot aan het machine de Lijnden. Zoo begaf ik mij derhalve op den 2 april des jaren 1856 op reis naar S. Hagen [17] ten einde met den Heere Willemse de Referendaris van het RK ministerie van eerendienst [18] te spreken over dit bestaande plan. Deze gaf mij alle hoop dat dit tot wezenlijkheid kon komen.
[17] 's-Gravenhage.
[18] Wikipedia: Het ministerie van Eredienst is een voormalig Nederlands ministerie tussen 1806 en 1862 en in 1868 dat gericht was op religieuze zaken. Vanaf 1815 was het ministerie gesplitst in een Ministerie van Zaken van de Hervormde en andere Erediensten, behalve die der rooms-katholieke en een Ministerie van Zaken der Rooms-Katholieke Eredienst. Deze taken waren ook periodes ondergebracht bij andere ministeries. Het beleid was om de Hervormde Kerk zo veel mogelijk intact te houden en daarmee de godsdienst zo veel mogelijk bij de staat te houden. Het ministerie was ook belast met het ambtelijk en financieel ondersteunen van het bouwen van kerkgebouwen en stelde hier ook eisen aan. Ook de naamgeving werd door het ministerie getoetst. Het ministerie was ook verantwoordelijk voor het aanstellen van leraren voor de geestelijke opleidingen en de inhoud van de opleidingsprogramma's.
Bij deze zelfde gelegenheid zocht ik Jhr. Gevers van Endegeest te spreken over eene grote onoplettendheid door de heere lede der Commissie van Droogmaking, aan welker hoofd Jhr. Gevers van Endegeest stond, begaan. Waarschijnlijk toch waren door hem de plannen der dorpen welke zij gevormd hadden en wellicht hoopten dat ooit verwezenlijkt mogten worden, niet ter plaatse zelve maar in S.Hage gevormd onder een goed en groot glas wijn. Dit tenminste is ontwijfelbaar zeker, dat ofschoon er verschillende wet en regtsgeleerden, ja zelfs ministers des lands onder hen zich telden, zij allemaal en regten schijnen vergeten te hebben bij het vormen dier plannen. {f.9} Op de eerste plaatsing der terreinen voor Protestansche en Roomsch Katholieke kerken de wet welke vorderde dat kerken van verschillende gezindheden minstens op eene afstand van tweehonderd ellen van elkander verwijderd moesten zijn. Daarbij was het terrein zelve van geen genoegzame uitgestrektheid en te ver van het kerkhof verwijderd en de afstand van de protestantsche kerk bedroeg slechts honderdveertig ellen, en sloeg hem derhalve voor om een verandering van terrein aan te vragen en wel belendend het terrein dat door hen als begraafplaats was afgetekend. En hij beloofde mij eene gunstige advisering, zoo wij bij requesten daarom vragen wilden. Doch nadat door de Commissie voor de Roomsch Katholieken in de Haarlemmermeerpolder door zijne Hoogwaardigheid de Bisschop benoemd op den ...1856 en welke bestond uit drie leden, namelijk ik Joannes Steenvoorden den Pres. en Petrus Beers Thesaurier en Antonius van Eks secretaris, twee rekwesten waren gezonden naar den Minister van Binnenlansdsche Zaken en na nog eens op audientie geweest te zijn ten einde te vernemen eerstens de verlangden verandering van terrein en ten tweede dat dit ons gratis en vrij van de kosten van overdragt en registratie zouden worden afgestaan en na een oponthoud van vier maanden ten antwoord, dat dit terrein ons niet dan tegen betaling kon worden gegeven en wij dan nog buiten de kom der gemeente ons kerkhof of begraafplaats moesten maken. Wijl de heere nagezien hadden dat er een wet bestond welke verbood dat de begraafplaats binnen den kom der gemeente was. Wij hadden dit aldus aangevraagd wijl de kosten van aankoop der gronden en der verhooging welke voorgeschreven was per bunder op fl. 10.000 werden beraamd.Dit antwoord ontvingen wij eindelijk in het laatste gedeelte der maand september 1856 en tevens werd ons daar bij in de keuze gegeven om zoo zulks ons geschikter mogt voorkomen om dan ook de kerk buiten de gemeentekom te bouwen. Dit antwoord was ons alleraangenaamst, omdat wij daar tegen mindere kosten eene grootere uitgestrektheid gronds konden bekomen. Maar wij waren altijd bevreesd geweest {f.10} dat wij aldien wij de kerk buiten het dorp bouwden wij daardoor het gouvernement ten onzent ongunstig gestemd zoude maken en in geval wij om onderstand tot bouwen der kerken aanvraag deeden, wij dan ook geen hulp zouden verwerven.
Ik ben door deze omstandigheden bij elkander te houden en te verbinden den tijd reeds vooruitgeloopen en moet daarom eenige maanden terug en om er te spoediger te zijn maar per spoortrein van S.Hage ... nog bij Jhr. Gevers van Endegeest gebleven was naar Wateringen ten einde den heer P.M. Hoek, Burgemeester van Wateringen [19] te spreken welke in compagnie men den heer David Meyer van Fiels 120 bunders land in afdeeling Vijfhuizen Sectie I had [20]. Een gedeelte hiervan was zeer wel gelegen om te dienen ter plaatse om een tweede kerk te bouwen. Ik werd daar met voorkomenheid ontvangen en toen ik hem om een gedeelte zijner gronden tot het bovengenoemde doel aanvraagde was hij aanstonds bereid een bunder af te staan en wel op kavel 19 grenzende de Hoofdvaart en de kavel 18 toebehorende aan den heere Houft (?) van Velzen [21] en hij durfde mij tevens verzekeren dat ook de twee overige aandeelhebbers daarmee wel zouden instemmen. Ik ging de heer de meyer in Schiedam zelfs bezoeken en vond daar dezelfde broederlijke gulheid en oogenblikkelijk vond hij dit plan goed. Doch wat later hun plan deed veranderen is mij onbekend. Waarschijnlijk om beide zijne boerenhofsteden nabij de kerk te hebben werd mij later berigt, dat niet op kavel 19 maar op kavel 21 belendende de Hoofdvaart en begrenzend kavel 22 een bunder ter onzer beschikking was. Dit was evenwel in het belang der gemeente veel minder goed gelegen en het was daarom dat ik andermaal tot hem ging om een verandering in dit plan te bewerken. Doch dit was voor zooverre tevergeefsch kon namelijk hierin niet slagen, doch daar hij mij nog verzekerde dat hij bereid was de belangrijke som van fl. 1.000 te geven voor de kerk in geval wij een geschikt terrein konden verwerven, in vergoeding en dan {f.11} en op de verzekering dat hem dit in geene deele beledigde trachtende den heer henricus Verdegaal door tusschenkomst van petrus Kerkvliet wonende in de Haarlemmermeerpolder Sectie DD, kavel 19, 20 bunders land te koopen belendend de Hoofdvaart en Spaarnwouderdwarsweg toebehoorend aan de heer Hoogerhout, vader en zoon on comp. met de heer Vlugt. En werkelijk kwam na veel moeite en strikte geheimhouding van het doel deze koop tot stand voor de som van fl. 2.300, buiten de kosten van registratie en na afloop van alles boodschapte mij de heer Henricus verdegaal met eene hem zoo eigene gulheid dat ze nu geheel het eigendom van de kerk waren, wijl hij dezelve daarvoor gekocht had en ook als zoodanig schonk. Gelukkig dat het doel hiervoor strikt gehim gehouden was, want het strekte tot geen geringe smart voor de vroegere bezitters, vol bloed protestanten als zij waren van de Dortsche stempel met het Pinkstergroen versierd [22].
[19] P.M. Hoek was eigenaar van kavels F 19-20-21.
[20] De kavels I 25-26-27-28-29-30, in 1855 gekocht door G.J. Wobbe, en delen ervan in 1857 van resp. J.B. Bonke, H. van Berkel, G.J. Bonke en P. de Boer.
[21] Jhr. Hoeufft van Velsen, eigenaar van kavels F 16-17-18.
[22] De synode van Dordrecht. De volgens de synode juiste leer werd verwoord in de Dordtse Leerregels. Het liturgisch jaar eindigt met Pinksteren en begint weer met de Advent. De liturgische kleur van deze periode is groen.
Middelerwijl was reeds de zomer van 1856 onder deze bemoeijing en het vormen en hervormen van plannen voorbijgesneld en naderde ... met rasse schreden waarop ons het gebruik van de noodkerk aan de Bennebroekerdwarsweg was ontzegt. Er moest derhalve gedacht worden aan ... anders, wat ons tenminste voor eenige tijd alweder redden kon. Want om iets blijvend te bouwen, daarvoor was de winter reeds te nabij. Ik wende mij derhalve tot den heer G.J. Wobbe, medeeigenaar met den heer van berkel, ou-burgemeester van Delft en de heere J. Bonke van Rooterdam van 116 bunders land in de onmiddellijke nabijheid van het dorp aan de Kruisvaart en Hoofdvaart, op welk perceel zij eene geschikte woning en tevens houten schuur hadden gebouwd, met het dringend verzoek of ons ter oefening der godsdienst de stal der woning niet zoude kunnen worden afgestaan en tevens in de woning zelve een paar kamers ten einde digter bij de kerk te wonen en niet verpligt te zijn om des morgens in duisternis een zoo moeijelijke weg af te leggen. Doch het eene zoowel als het anderen werd mij zonder eenige omwegen door de heer Wobbe weigerend beantwoord en zelfs het verzoek om in de houten schuur de godsdienst te mogen doen werd afgeslagen om niet afdoende reden.
{f.12} Gelukkig evenwel dat de heer van berkel de goede zaak meer voorstond en hij toevallig in de volgende week zijne goederen alhier kwam bezigtigen, zoodat hem door anderen mijn gedaan verzoek ter kennis werd gebragt. En spoedig vernam ik getr genoeglijk berigt, dat wij over de houten schuur beschikken konden. Wij richte deshalve tot onze godsdienstoefening in op eige kosten, tenbedragen van fl. 244 en aldaar werd op den eersten zondag vanden maand october zijnde den 5, het eerste H. Offerande der mis opgedragen.
Het was gelijk ik reeds boven heb te kennen gegeven het bepaalde plan om ook aan de Hoofdvaart en Spaarnwouderdwarsweg een kerk te stichten. Doch wij vreesden daartoe de toestemming der regeering niet te zullen verkrijgen en daar wij er toch behoeften aan hadden, zoo trachtte wij de zaak een weinig te bemaskeren [23], bouwde aldaar op het land door den heer H. Verdegaal geschonken een houten schuur, die bij de Rgering als het eigendom van den heer H. Verdegaal doorging en door hem aan de Commissie van roomschkatholieken was afgestaan tot het beoefenen der godsdienst. Daarop werd door zijne Hoogwaardigheid de Bisschop bij de regeering aangevraagd een verlof om daar ons het gebruik van de schuur van den heer van Dam met 10 october 1856 inzegd was nu ... het kruis op de woning van de bovengenoemde heeren en tevens aan de Spaarnwouderweg en hoofdvaart in het zoogenaamde gebouw van den heer H. Verdegaal. Zoo ontvingen wij bij een missive van den 2 october 1856 van zijne Exellentie den Minister van RK Eerendienst de Koninklijke Goedkeuring daartoe, zoodat ik dan ook den 26 october zijnde de vijfde zondag van die maand aan de Spaarwouderdwarsweg voor het eerst de H. offerande der mis opdroeg.
[23] WNT: Eigenlijk, met een masker bedekken. Verhullen.
Ondertusschen hadden wij ook van den Minister van Binnenlandsche zaken een weigerend antwoord waarvan ik boven gesproken heb ontvangen, en last [24] van zijne Hwh de bisschop om onverwijld ons in de nabijheid van {f.13} het dorp een geschikt terrein tot bouwing van de kerk en pastorij en het aanleggen van kerkhof aan te koopen en zoo mogelijk een uitgestrektheid gronds van 2 bunders, zoo deze voor de som van fl. 2.000 te koop waren. Het was mij ongetwijfeld aangenaam de toestemming te hebben van zijne hwh den bisschop om eene zo belangrijke som te kunnen besteden, doch aangenaam zoude het mij geweest zijn, zoo ik er gebruik van had moeten maken, wijl wij evenzeer behoefte hadden aan genoegzame gelden tot het bouwen der kerken, als aan grond waarop wij deselve zoude bouwen, zooals zich zeer ligt laat begrijpen.
[24] Opdracht.
De algemeene toestand toch der eerste meerbewoners was het stichten der kerken zeer ongunstig, omrede dat er slechts zeer weinig eenigszins bemiddelde katholieke eigenaren in de meerpolder woonden, die dan nog niet zelve vooral in de eerste jaren niet dan in pijnlijke zweet hunnen gronden tot middelmatige vruchtbaarheid konden brengen en meermale zelfs hierin volstrekt niet slaagden. Het overige getal van katholieke bewoners bestond uit arbeiders, welke van alle streken van nederland als waren toegesneld om hetgeen zij elders niet eens vermogten, namelijk in hun onderhoud door arbeid te voorzien, hier nogmaals te beproeven. Dat slechts weinige hunner tot iets geringe lust en kracht hadden zal wel niet behoeven gezegd te worden, vooral als men de geringe godsdienstijver van dit soort van menschen kent, dat zoo gewoonlijk van de eene droogmaking naar de andere verhuist, in ... regel de naam dragen van 'Polderjongens'. Een derde klas van menschen mede bewoners dezer plaats bestond uit menschen welks het opzigt om bestuur hielde van groote katholieken of protestansche grondeigenaren. En ofschoon deze in beschaafdheid de andere verre overtroffen was dit evenwel het geval niet wat de geldelijke middelen betreft, terwijl degrondeigenaren zelve als buiten de plaats wonende zich ook helaas de zaak zeer weinig aantroken en sommige zelfs ofschoon bezitter van honderde bunders land de minste bijdragen weigerden, terwijl evenwel ander Godzijdank goed willig metons de handen in een sloegen om Gode ter Eere tempels te bouwen. Doch op deze beide soorten kom ik later in het bijzonder terug. Dit zij voor {f.14} voor dit ogenblik genoeg om kennis te dragen van de behoefte welke er was ook aan geld.
Wel is waar er was door zijne Hoogwaardigheid de Bisschop reeds op Pinksterdag een circulaire geschreven aan alle kerk onder het diocees van haarlem ten einde de gelovigen een bijdrage zouden doen tot het stichten van drie kerken in de Haarlemmermeer. En daarvoor was de belangrijke som van fl. 131 bijeen gebragt. En bovendien was er een zeer edelmoedige gever wiens naam niet mog bekend en daarom in stilte personelijk zijn rijke gift aan zijne hwh den Bisschop had terhand gesteld. Doch wiens naam het nageslacht kennen zal om zijne midadigheid [25] na te volgen, namelijk de heer Gompers [26] woonende te Amsterdam. Deze gaf de som van fl. 5.000. Ofschoon hij geen eigendom in de Haarlemmermeerpolder bezat. Doch niet tegenstaande dit alles bleef de behoefte steeds groot, daar drie kerken en pastorijen met begraafplaatsen te stichte een groot kapitaal vorderen. Het was om deze rede dat ik volstrekt niet kon besluiten om iets te koop aan te vragen, voor aleer ik alles zoude geproefd hebben om gratis van wie ook in de nabijheid van het dorp aan de Hoofdvaart en Kruisvaart een voldoende terrein te verkrijgen. Ik wende mij derhalve den 6 october 1856 tot den heer van Berkel, oud-burgemeester van Delft, welke in gemeenschap met de heer J.B. Bonke en G.J. Wobbe gelijk ik boven zeide grondeigenaren in de onmiddellijke nabijheid van het dorp waren. Ofschoon op verdere afstand wonend da de overige aandeelhouders, achtte ik het wijst tot hem het eerste mij te wenden, wijl hij ongetwijfeld het gemakkelijkste daartoe te bewegen was. Terwijl wanneer door hem daarin toestemming gegeven was ik tevens meerdere invloed op het zoo bekrompe hart van den heer Bonken mogt hoopen. De heer van berkel was nog op zijn buitegoed te Beek bij Nijmegen. Bij mijn aankomst aldaar werd ik gul en goedhartig ontvangen en tot mijn grootste genoegen verwierf ik ten spoedigste volledige toestemming in mijn verzoek om twee bunders land aan de hoofdvaart op kavel 28 tot bouwing van kerk etc gratis als geschenk aan de kerk, voor zooverre hij daarover te beschikken had en beloofde mij tevens op den heer Bonken gunstig {f.15} in het belang der kerk te zullen werken.
[25] Midadigheid is een woord dat niet bestaat. Gezien de context zal hier milddadigheid of liefdadigheid bedoeld zijn.
[26] Gompers was een Joodse familie in Amsterdam.
Vandaar wende ik mij tot de heer Wobbe welke mij zeide toe te stemmen en hetgeen gedaan werd door de heer van Berkel en Bonke. Meer of minder kon hij zeker mogelijk met eenig gevolg beloven, wijl hij geheel aan de leiband gaan moest der beide bovengenoemde heeren. Vandaar naar den heer Bonken gaande vreesde ik nog zeer dat mijne poginge welke eerst zoo gelukkig geslaagd waren wellicht schipbreuk zouden leiden. Dan ofschoon hij mij niet juist terstond zijne toestemming gaf maar eerst op eenen brief van den heer van berkel wilde wachten. Zoo ontving ik toch na ter huis terug gekeerd te zijn een schriftelijke toestemming van hem op den ... october 1856. Doch verandering die voor de kerk evenwel niet ongunstig was werd het terrein van twee bunders van kavel no. 28 verplaatst op no. 30 aan de Kruisvaart en in één en een half bunder veranderd. Doch dit terrein ofschoon minder uitgestrekt was van veel meerdere waarde om de onvruchtbaarheid van het eerste daar dit zeker onder de onvruchtbaarste gronden der geheel polder met alle regt mogt gerangschikt worden.
Nu wij in het bezit waren of ten minste gebruik hadden van twee schuren, die met het grootste regt de namen van 'Nood'kerken droegen, was daardoor ongetwijfeld in veel behoeften der bewoners in tweederde van de Haarlemmermeerpolder voorzien. Doch daar ik steeds alleen bleef, omdat er geen mogelijkheid bestond om eene woning te vinden voor eenen tweede pastoor of voor een kapellaan, zoo volgde er noodzakelijk uit dat er in ieder kerk slechts eenmaal iedere zon- en feestdag het heilig offer der mis kon worden opgedragen en dit zelfs nog niet dan met de grootste moeite. Want wat voor anderen gemakkelijker geworden was, strekte tot meerdere last voor mij als pastoor, wijl ik eerstens op eene afstand van 700 ellen [26] zijnde, ongeveer 1 ½ uur gaans van de kerk op het dorp woonden, zoodat ik de morgens des 6 ½ uur van huis ging om ten 8 ½ uur aldaar de H.Mis te lezen en voor den tijd biecht te kunnen hooren om daarna met alle spoed weder te paard naar de tweede noodkerk aan de Hoofdvaart en Spaarnwouderdwarsweg te gaan ten einde daar het H. Offer op te dragen. Dit was nog weder een afstand van 6.000 ellen, zijnde ongeveer 5/4 uur [27] {f.16} gaans was. Aldaar was gedurende de wintertijd het uur voor de H.Mis bepaald om 10 ½ uur ofschoon de weg niet zelden een volstrekt beletsel hierin was, zoodat de H.Mis meerdere malen eerstens ten 11 uren kon beginnen, terwijl het zooniet noodzakelijk, dan toch zeker allernuttigst was onder de mis een woord tot onderigt of aansporing te spreken. Zoo deed ik dit dan ook steeds op beide plaatsen en hield gewoonlijk iederen zondag aan de Spaarnwouderdwarsweg na de mis onderrigting voor de kinderen, die gewoonlijk zoo ten één uren eindigde. En dan kon ik een en ander inpakken en kwam, na 's morgens ten half zeven mijne woning op Rijkstee te hebben verlaten, zoo tegen twee uren des namiddags weder tehuis. Daar Rijkstee nog weder 3.000 elle zijnde zoo 35 minuten gaan van deze noodkerk [28] verwijderd was. Sommige zouden wellicht de aanmerking maken dat dit alles niet juist op den zondag behoeften te geschieden, wijl er ook andere dagen waren. Doch op de eerste plaats was ik dikwijls verpligt om gedurende de week naar elders te gaan ten einde bij grondeigenaren tenminste pogingen te doen door hen tot krachtige medewerking op te wekken en ten tweede moet men de toestand der eerste meerbewoners niet uit het oog verliezen. In de zomertijd toch, moet ieder kind van Polderjongens zoodra het tot de jaren van verstand gekomen is, kunnen werken op het veld en iets verdienen. En als dit het eenige doel des menschen was, zouden de Polderjongens zeker beter aan hunne ouderlijke pligt voldoen dan nu, het droevig gevolg hiervan is dat men ze met de meeste inspanning gedurende de week niet geregeld ter onderigting kan krijgen en men ijdelijk [29] wel tot den zondag moet besluiten. Daar het gedurende de winter des morgens niet doenlijk is vooral voor kinderen om alleen den weg te passeren.
[26] Wikipedia: Een el is een oude lengtemaat die, althans in Nederland, circa 69,4 cm bedroeg. Bij de invoering van het Nederlands metriek stelsel in 1820 werd de el gelijkgesteld aan een meter. De genoemde 700 ellen moet een schrijffout zijn en is 7700 ellen bedoeld omdat 7,7 km de feitelijke afstand is.
[27] Met 5/4 uur wordt 5 kwartier, 1 uur een kwartier bedoeld.
[28] De kerk van Lijnden.
[29] IJdelijk bestaat niet. Vermoedelijk is uiteindelijk, of zoals in zijn tijd gebruikelijk was: eindelijk.
Ofschoon de heer van Berkel cum suis, [30] gelijk ik reeds vermelde, nogal goedgunstig gelijk het scheen hunne grond en schuur hadden afgestaan, zoo bleek het evenwel al spoedig dat hunne bedoeling, zoo wel met het een als met het andere, niet onder het christelijke mag gerangschikt worden, zooals bij de lezing van hetgeen volgt in het oog zal vallen.
{f.17} De Commissie had zich namelijk onverwijld tot de regeering gewend ten einde gemagtigd te worden om deze schenking van ongeveer 1 ½ bunder land te mogen aanvaarden en tevens bereid te zijn om de kosten der registratie; doch alleen het eerste werd hun toegestaan, en zoodra wij daartoe gemagtigd waren wendden wij ons tot de heer van Berkel om te transporteren en na een zeer langdurig oponthoud mogten wij eindelijk een consept ontvangen van die zoogenaamde schenking, hetgeen in gene deele aan de oorspronkelijke belofte beantwoorde. Welks inhoud op het volgende nederkwam. Eerste dat zij deze grond schonken onder voorwaarde dat dezelve gebezigd moest worden ter bouwing van kerk pastorij en begraafplaats, zonder dat ze ooit buiten toestemming der schenkers tot eenig ander doel mogt gebezigd worden. ten tweede dat deze te bouwen kerk de éérste was waarin godsdienstoefening zoude verrigt worden en eindelijk dat hun vrije beschikking werd gegeven over twee mannen en eene vrouwenplaats van de eerste rang, welke regt ... [ook?] zoude verblijven aan den eigenaar der woning genaam bij 't dorp [31].Deze bezwarende voorwaardens baarden daarom vooral bewondering, wijl nimmer van iets door de heere schenkers was gesproken en deze bron konden worden van veel moeijelijkheden voor den toekomst. Wij wenden ons derhalve tot zijne Hoogwaardigheid den Bisschop ten einde met hem te overleggen wat in de gegevene omstandigheden te doen was en of deze schenking door ons kon aangenomen worden. Hoopende dat door de heere schenkers de moeijelijkheden welke uit die voorwaarden konden voortspruiten niet zouden zijn en gezien, werden wij naar delft afgezonden om dezelve met de heer {f.18} schenkers dezelve te bespreken en wel eerstens hoe ooit het belang der gemeente vorderen kon, om de kerk elders te plaatsen, hoe daar de kerk welke op dit terrein zoude gebouwd worden veel grooter was dan die welke aan de Spaarnwouderweg zoude geplaatst worden, derhalve, terwijl ze tegelijk zouden worden aanbesteed deze natuurlijk ook eerder gereed konde zijn, terwijl aan het Kruis, dus op het besproke terrein, nog een pastorij moest bigebouwd worden, hetwelk de vervulling der voorwaarde alweder bemoeijelijkte. Doch dat wij op ons wilde nemen om te doen wat in ons vermogen was, zelfs in het bestek een vroeger termijn bij aanbesteding bepalen doch dat bij buitengewone omstandigheden van falliet der aannemers etc etc. het werk maandelang konden opgehouden worden buiten onze schuld. dat derhalve de aanneming dier voorwaarden voor ons onmogelijk was zoo er tenminste niet werd ingevoegd dat buitengewone omstandigheden ons daarvan bevrijden. Doch zoowel deze als de vorige werden ons geweigerd.Wat de laatste voorwaarde betrof daarbij mog alleenlijk worden ingevoegd dat deze plaatsen steeds ter aanwijzing van den tijdelijken pastoor waren. En ziedaar alles wat na uren sprekens te verwerven was. Doch daar wij die grond op die gestelde en zoogewijzigde voorwaarden niet mochten aanvaarden reisden wij van Delft huiswaarts. Zonder dezelve te hebben aanvaard begaven ons andermaal naar den hwh den bisschop en deelden hem het verhandelde meden. Daarop schreef ik andermaal tot de heeren schenkers ten einde zoo mogelijk hen nog te overreden. Doch ook dat was geheel tevergeefsch, wijl mij alspoedig ten antwoord kwam dat bij aldien
[handschrift stopt alhier]
[30] Cum suis - met de zijnen, in dit geval met zijn medeaandeelhouders.
[31] Op kavel I 26 van J.B. Bonke stond de hofstede met de naam 'Bij 't Dorp.
Helaas ontbreekt de rest van het handgeschreven verhaal van Johannis Steenvoorden.
Op een of andere manier is het blijkbaar toch tot een overeenkomst gekomen, want de kerk is op die plaats wel gebouwd.