Aansluitend aan mijn diensttijd in Den Haag had Noevers werk voor me geregeld in het Apollo theater in de Spuistraat in Den Haag. Een theater van de familie Uges, waarvan de vader een functie had binnen de landelijke bioscooporganisatie. Zijn zoon nam de zaak van het theater waar, zonder zich er veel te laten zien. Vanuit Heemstede reisde ik elke dag op en neer met de trein. Er werden in Apollo vanaf tien uur in de ochtend tot middernacht films vertoond. Dat betekende een dubbele bezetting met vroege dienst of late dienst. Aan het eind van de middag om half zes was de overdracht tijdens de lopende filmvoorstelling.
Een smalle ingang met een lange gang naar de dwars gelegen zaal. Boven het balkon was de cabine van waaruit je mooi zicht had op de gaanderijen die vanaf het balkon langs de lengte van de benedenzaal liepen. Daar gebeurde wel eens dingen die anderen niet konden of mochten zien.

Apollo theater Den Haag 1971
Apollo theater Den Haag 1971 (AD/Haags gemeentearchief)
 
Ernemann VII B projector 1
Ernemann VII-B met koolspitsenlampenhuis in een andere bioscoop.
 

In de cabine stonden twee Ernemann VII-B projectoren met koolspitsenlampenhuis en aangebouwd dia-apparaat. Een hele overgang van de FP-3-tjes met projectie-gloeilampen naar oude machines met koolspitsen. Maar het was wel een échte bioscoop.

 

Koolspitsenlampenhuis met booglicht

Veel theaters werkten toen nog met booglicht, licht dat werd verkregen door een boogvlam te trekken tussen twee koolstaven waardoor er bij lage spanning een hoge gelijkstroom kon lopen. Het licht dat van de vlam tussen deze koolstaven – ook wel koolspitsen genoemd – kwam, was hel wit licht dat een grote overeenkomst vertoont met zonlicht, inclusief veel UV licht!

Koolstaven branden tijdens het gebruik op en hadden een zodanige lengte dat hiermee een grote akte van 600 meter die maximaal 22 minuten speeltijd had, vertoond kon worden. Na elke akte moesten beide koolstaven vervangen worden.

Philips lampenhuis SunliteKoolspitsenlampenhuis Philips Sunlite

 

Hoe werkte dat?

Met een knop achter op het lampenhuis kon je de achterste koolstift naar voren drukken. Bij een goede afstelling maakte deze stift contact met de andere stift en er ontstond een hoge kortsluitstroom. Rustig de knop loslaten en je had een boogvlam.

Omdat de stiften wegbranden zou de afstand ertussen steeds groter worden en de vlam zou al snel doven. Bij eenvoudige lampenhuizen – bijvoorbeeld die voor het vertonen van de dia's – kon je dat goed met de hand regelen. Het lampenhuis op de foto heeft een motortje achterop zitten die beide staven langzaam naar elkaar deed toelopen. Met regelbare weerstand kon je de snelheid instellen.

Deze koolspitsen zijn omwikkeld met een dun laagje koper. Dat was gedaan omdat de hoge stroom die nodig is om voldoende licht te krijgen, tot gevolg had dat de eerder gebruikelijke dikke koolstaven over de hele lengte begonnen te gloeien. Het koper geleide de stroom naar de plek waar de vlamboog was. Aan de steun van de achterste koolspits hangt een bakje om het beetje as in op te vangen dat bij de verbranding over bleef zodat dit niet in het transportmechaniek van de koolstaven terecht zou komen. Nagenoeg de hele koolstaaf, inclusief het koper brandde op. De schadelijke rookgassen die daarbij vrijkwamen werden met een aparte schoorsteen afgevoerd.

Omdat de positie van de vlamboog niet elke keer precies hetzelfde was – na elke akte werden de staven vervangen door nieuwe – moest je controleren of het licht nog goed gecentreerd op het venster gericht was. Ook de grootte van de lichtvlek kon variëren. Met twee knoppen aan stangen kon je de spiegel bijstellen, en ook kon je de beide staven tegelijk dichter of verder van het brandpunt van de spiegel verzetten waardoor de lichtvlek groter of kleiner werd.

Spiegeltje voor controle koolspitsvlamVenster en spiegeltje voor controle koolspitsvlam

 

Door een donker glaasje kon je de vlam zien. En meestal zat er nog een klein spiegeltje achter een klein gaatje zodat je een afbeelding van de vlam op een kaartje of het plafond kon projecteren.

 

In het lampenhuis zat ook nog een schakelbare gloeilamp, meestal een kooldraadlamp die beter tegen schokken bestand is. Daardoor had je in de verduisterde cabine beter zicht bij het verwisselen van de koolstaven.

 

6 kwikdamp gelijkrichterlampenVoorbeeld van het blauwe licht in een zeslamps gelijkrichter. Rechts een gelijkrichterbuis.Kwikdamp gelijkrichterlampIn een aparte ruimte stonden de grote gelijkrichters met kwikdamplampen. Die 6 lampen (25 cm hoog en 10 cm dik) moesten voorverwarmen om het vloeibare kwik in de lamp tot damp te laten komen1. Als je de koolspitsen had aangestoken kwam er een mooi paarsblauw licht van de lampen. Was je te laat in het theater aangekomen en was er weinig tijd voor het voorverwarmen van de kwikbuizen, dan knipperden en knetterden de buizen als een bezetene en was het booglicht bepaald niet stabiel.

 
Brandweercontrole

In Den Haag was de brandweer strikt in de controle op veiligheidsregels. Iedere operateur moest zich melden bij het hoofd van de brandweer om zich voor te stellen, instructies te krijgen over de veiligheidsmaatregelen in een bioscoop en in het bijzonder de filmcabine. Dat was de eerste verantwoordelijkheid van de operateur. Die diende er voor te zorgen dat alles in orde en veilig was. Oorspronkelijk kwam dit nog uit de tijd dat er met nitraatfilm gewerkt werd die extreem brandbaar was. Brandt een filmrol eenmaal, dan kreeg je die niet meer uit. Zelfs onderdompelen in water hielp niet echt omdat de benodigde zuurstof door de nitraatfilm zelf geleverd werd. Daarom werden filmcabines gebouwd met dikke muren zodat bij brand de kans dat het vuur oversloeg op de volle zaal met mensen zo klein mogelijk was.

Op onregelmatige tijden, en vaak eens per week, kwam er iemand van de brandweer spontaan op controle. Sommigen liepen luid stommelend de trap op, anderen deden dat voorzichtiger zodat je echt schrok als er plots iemand achter je stond. Hij controleerde het operateursboekje dat je van de brandweer gehad had en hij tekende dat af of gaf een stempeltje. Hij keek allereerst of je op je post was. Het was ten strengste verboden de cabine te verlaten tijdens de voorstelling. Ook keek hij naar de nooddeuren en de vluchtwegen en naar de noodverlichting. En trof hij een kapot lampje aan, dan kreeg je een aantekening in je boekje.

Boven de kassa was het kantoor van Uges. Daar was ook een eigen kleine filmzaal waar een man of twintig zou kunnen zitten. In de piepkleine cabine stond één heel oude projector (Ernemann II?) met voorvlinder en een klein lampenhuis voor dikke koolspitsen. Ik had nog nooit met dikke koolspitsen gedraaid waarbij je gedurende de voorstelling de koolspitsen met de hand moest bijstellen en de vlam in het brandpunt van de spiegel moest zien te houden. Eenmaal heb ik daar een korte film gedraaid met het onervaren zweet in de handen. Maar het is goed gegaan, hoop ik.

Omdat de Spuistraat erg smal is liet Van Gend & Loos onze films achter in het Asta Theater aan het Spui, driehonderd meter verder richting het Binnenhof. Met een steekwagentje de benodigde dozen met films halen. Een enkele keer als er iets was mis gegaan, dan moest je op zoek waar vG&L je films dan had neergezet. Vaak was dat dan iets verder weg bij Cineac aan het Buitenhof.

De grote reclamedoeken die veel bioscopen hadden, werden geschilderd door een klein mannetje die een zo goed mogelijk verduisterd atelier in de buurt tot zijn beschikking had. Met behulp van een episcoop projecteerde hij een deel van een filmposter of affiche op het doek, trok met een dunne kwast met bruine verf de contouren. Daarna kon hij, met de poster of foto in de hand, het doek verder kleurig invullen. Het ging deels om de herkenbaarheid, maar ook om het extra spannend te maken. Een klein kunstwerk op een extreem groot doek.

Het op en neer reizen begon zijn tol te eisen. Op de heenweg las ik vaak een boek, op de terugweg, vooral na de laatste voorstelling, dutte ik makkelijk weg. Nachttreinen waren er nog niet dus ik mocht de laatste trein niet missen. De treinreis kon ik bijna letterlijk dromen. Iedere bocht en hobbel was me bekend. Hield de machinist in op een ongebruikelijke deel van het traject, dan werd ik wakker. En het avondeten om half vijf in je eentje wegslikken is niet je dat.

Liever een theater dichter bij huis.


1 De 3-fase wisselstroom werd door 6 gelijkrichterbuizen maar in één richting doorgelaten. Per fase een buis voor de positieve en een buis voor de negatieve golf van de wisselstroom. Zo kreeg je een min of meer vlakke gelijkstroom van ongeveer 60 A voor de booglampen. Later werden deze gelijkrichters vervangen door halfgeleidertechnieken.


Leger Film- en Fotodienst

Cinema Palace Haarlem